Ontsnappen aan de zwaartekracht | Interview met Jasmine Morand
18 maart 2020
“Een hypnotiserende, meditatieve trip.”
Niet alleen voor het publiek, maar ook voor de dansers, weet choreografe Jasmine Morand, die zelf regelmatig in haar productie MIRE meedanst. “We hadden natuurlijk verwacht dat we, bij het kijken in de spiegels, steeds onszelf zouden zien, maar dat bleek toch anders te zijn. In plaats van twaalf naakte individuen vormen we met elkaar echt één beeld, één adem, één geluid.” Als kijker bepaal je zelf hoe je dit alles ondergaat: staand, waarbij je de danserslijven door de spleten van de installatiewanden kunt aanschouwen, of liggend, waarbij je de dansers – én jezelf – via een gigantische spiegel aan het plafond als een levend fresco ziet.
Ze mag dan een Zwitserse zijn, haar eerste choreografieën maakte Jasmine Morand zo’n zestien jaar geleden in Rotterdam. Ze haalt herinneringen op aan twee vroege creaties die te zien waren in de Laurenskerk en in Lantaren Venster. “O, als ik nu terugdenk aan die werken”, zegt ze met lichte gêne.
Voordat Morand (Zürich, 1977) naar Rotterdam kwam, had ze nooit een moment aan een carrière als choreograaf gedacht. Ze volgde een klassieke balletopleiding in Génève en aan de Académie Princesse Grace in Monaco en danste vervolgens bij het Ballet National de Nancy et Lorraine, Ballett Zürich en het Nationale Ballet van Slovenië. “Alle drie klassiek georiënteerde gezelschappen, maar ik werd uiteindelijk niet meer echt geraakt door wat ik deed. Ik miste de connectie met de wereld om mij heen.”
En zo belandde de ervaren ballerina in 2000 tussen de moderne-dansstudenten van Codarts Rotterdam. “Daar ontstond het vonkje. Ik maakte, aanvankelijk voor de grap, choreografieën met andere studenten, ik ontdekte de Japanse Butoh-dans en langzaam maar zeker werd ik steeds meer richting de choreografie gezogen.” Toen ze vervolgens deelnam aan Siwic, een Zwitsers coachingsproject voor jonge choreografen, groeide het vonkje uit tot een hartstochtelijk vuur. “Tot dan toe had ik vooral stukken voor mijzelf gemaakt. Hier werkte ik publiekelijk met twee, vier, tien dansers; elk moment werd je voor nieuwe uitdagingen geplaatst en ik ontdekte hoezeer ik genoot van de connectie met de dansers, hoe fundamenteel de dialoog met hen voor mij is.”
Racewagens
In 2008 richtte ze in Vevey, Zwitserland, haar eigen gezelschap op, met een allesbehalve gebruikelijke naam: Prototype Status. Lachend: “De eerste reden is, dat ‘Prototype’ een verwijzing naar mijn vader is. Hij bouwde motoren voor racewagens en had het altijd over prototypes. Daarbij: ik geloof niet in het feit dat wij als kunstenaars creëren. Ik geloof dat we dat wat al bestaat ontleden, hergroeperen en op een creatieve, hopelijk verrassende manier weer in elkaar zetten. En met elke nieuwe samenstelling creëer je dus weer een nieuw prototype.” Ze knikt instemmend wanneer ik vertel dat George Balanchine – algemeen beschouwd als de grootste choreograaf van de twintigste eeuw – altijd zei: ‘I do not create. God creates, I assemble.’
“Ik wil mijzelf daarnaast ook niet zo serieus nemen”, zegt Morand. “Je hebt tegenwoordig alleen een bankrekening en wat formele documenten nodig om op papier al een gezelschap te hebben. Ik vind dat zo’n onzin, natuurlijk heb je dan nog geen volwaardig gezelschap, je hebt alleen die ‘status’. Vandaar Prototype Status.”
Inmiddels telt Morands oeuvre zo’n twintig ‘prototypes’, waarmee ze – ondanks haar geloof dat vrijwel alles op een of andere manier al eerder is gedaan – een zo breed mogelijk publiek nieuwe ervaringen en gezichtspunten wil bieden. “Ik stel mijzelf voortdurend vragen over ruimte en perceptie en kijk hoe ik bestaande gebruiken kan doorbreken, bijvoorbeeld wat betreft de plaats en de participatie van het publiek.”
Voyeurisme
In haar duet Underground, uit 2012, speelt ze voor het eerst met het begrip voyeurisme. De twee dansers bevinden zich in een halftransparante ‘plexibox’ en de toeschouwers mogen zelf kiezen hoe ze de voorstelling willen benaderen. “Underground was als het ware de ‘baby’-versie van MIRE. Het was bedoeld als een museuminstallatie, mensen konden in en uit de voorstellingsruimte lopen. Maar”, zegt ze geamuseerd, “als ze lawaai maakten, dan ging het hele systeem uit en werd alles donker.”
Ook voor Underground speelde ze al met het idee van naakte dansers. “Maar ik zag ervan af omdat je bij een naakt koppel nu eenmaal snel aan een liefdesrelatie denkt.” In MIRE draait het vooral om de vorm en schoonheid van het naakte lichaam, zegt ze. “Niet alleen om de rauwe schoonheid van het nabije, reële lichaam, maar in contrast daarmee juist ook om de gesublimeerde, caleidoscopische schoonheid van de reflectie van de twaalf lichamen.” De spiegel aan het plafond speelt daarbij een essentiële rol. “Daardoor ontstaat een hemels beeld, bijna als van een beschilderd kerkplafond. Bovendien helpt de spiegel je om aan de zwaartekracht te ontsnappen: je kunt de dansers als het ware laten zweven.”
Voor de toeschouwer is MIRE, aldus Morand, een moment van rust, een mogelijkheid om ‘op reis te gaan’ en aan de werkelijkheid van alledag te ontsnappen. “MIRE was in 2017 geselecteerd voor de Swiss Dance Day, een event voor theaterprogrammeurs. Bij dat soort gelegenheden rennen mensen de hele dag van de ene naar de andere voorstelling. Maar na het zien van MIRE kwamen ze zó relaxt naar buiten, met zo’n heerlijke ‘dank je wel-blik’. Sommigen zeiden zelfs letterlijk: ‘Dat had ik nou net even nodig’.”
Auteur: Astrid van Leeuwen